Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

quorum unum quidvis generatim sumere perge:
invenies tamen inter se differre figuris.

nec ratione alia proles cognoscere matrem
350 nec mater posset prolem; quod posse videmus,
nec minus atque homines inter se nota cluere.
nam saepe ante deum vitulus delubra decora
turicremas propter mactatus concidit aras,
sanguinis expirans calidum de pectore flumen:
355 at mater viridis saltus orbata peragrans
noscit humi pedibus vestigia pressa bisulcis,
omnia convisens oculis loca, si queat usquam
conspicere amissum fetum, completque querellis
frondiferum nemus absistens, et crebra revisit
360 ad stabulum, desiderio perfixa iuvenci,

nec tenerae salices atque herbae rore vigentes
fluminaque illa queunt summis labentia ripis
oblectare animum dubiamque avertere curam,
nec vitulorum aliae species per pabula laeta
365 derivare queunt animum curaque levare:
usque adeo quiddam proprium notumque requirit.
praeterea teneri tremulis cum vocibus haedi
cornigeras norunt matres, agnique petulci
balantum pecudes: ita, quod natura reposcit,
370 ad sua quisque fere decurrunt ubera lactis.
postremo quodvis frumentum non tame et omne
quique suo genere inter se simile esse videbis,
quin intercurrat quaedam distantia formis.

[ocr errors]

350. claere = esse, infinit. afhankelijk van videmus. 359. absistens, ze houdt op met op den grond het spoor van haar jong te zoeken. steekt den kop omhoog en stoot haar klagelijk geloei uit. revisit ad: revisere en visere met ad geconstrueerd zijn bij oudere schrijvers, zooals Plautus en Terentius, niet ongewoon. 362. fluminaque illa, die bekende stroom, waarlangs de wilgen groeien cnz. en waar het kalf dikwijls ging drinken. 363. subitam, ofschoon het participium subitus act. = qui sabiit elders niet voorkomt, schijnt het hier door Lucr. gebruikt te zijn naar analogie van praeteritus, interitus, obitus enz. 368. agnique petulci, petulci, stootend of liever täppisch worden de lammeren genoemd om hunne dartelheid, waardoor ze op alles afgaan (peto), overal tegen stooten. 369. balantum pecudes, vgl. 341, obiect van norunt. 371. postremo, niet alleen de dieren, die een meer ontwikkelden vorm hebben, maar zelfs graankorrels en schelpen op het strand der zee zijn niet volmaakt onderling gelijk. Non tame et, de handschr. nontamen; tam echter kan bij similis met volgend quin niet gemist worden, tame is een oude vorm voor tam; zoo heeft Lucr. I, 640 quamde een verouderden vorm voor quam en andere. Quique is ablat. voor quoque van quisque, door attractie aan suo genere, dus voor suo quoque genere, ieder in

concharumque genus parili ratione videmus
375 pingere telluris gremium, qua mollibus undis
litoris incurvi bibulam lavit aequor harenam.
quare etiam atque etiam simili ratione necessest,
natura quoniam constant neque facta manu sunt
unius ad certam formam primordia rerum,
380 dissimili inter se quaedam volitare figura.

Geen ding bestaat uit slechts één soort van atomen. Hoe meer soorten een ding samenstellen, des te meer en des te afwisselender zullen de vermogens en de voortbrengselen van dit ding zijn. Zoo bevat de aarde velerlei soorten van atomen en vandaar zijn hare voortbrengselen zoo vele en zoo velerlei, want deze atomen gaan ep verschillende wijzen menigvuldige verbindingen aan. Deze vruchtbaarheid der aarde heeft echter gemaakt, dat men haar als eene godheid, als de groote moeder der goden en menschen en dieren heeft beschouwd en als zoodanig heeft vereerd. Dat was eene groote dwaling. Wil men overdrachtelijk de aarde de moeder der goden noemen, om woorden zal de dichter niet strijden, wanneer men slechts zorgt, dat men zijn gemoed niet met schandelijk bijgeloof bezoedelt.

II. Vs. 600-660.

600 Hanc veteres Graium docti cecinere poëtae

sedibus in curru biiugos agitare leones,
aëris in spatio magnam pendere docentes
tellurem, neque posse in terra sistere terram.

zijn soort; qui kan als ablat. sing. in alle geslachten gebruikt worden; de handschr. hebben quidque voor quodque; dit laatste zou misschien goed kunnen zijn, daar het vóór suo staat en dus niet zoo gemakkelijk zich laat attraheeren. 376. lavit, besproeit, bevochtigt. 380. volitare, volgens Lucr. en Epic. zijn de atomen in voortdurende beweging; oorspronkelijk vallen ze als regendroppelen in de onmetelijke ruimte.

600. Hanc, namelijk de aarde als magna deum mater. Graium Graecorum. De dienst van de magna mater, zooals die in de volgende vss. wordt geschilderd, was eigenlijk van Aziatischen oorsprong. Op Creta smolt de vereering van Rhea, de dochter van Uranus, vrouw van Kronos, moeder van Zeus, Poseidon, Demeter enz. met die der aziatische godin Cybele, bij Phrygisch-Lydische stammen in hooge vereering en verwant met de Kanaanitische Astarte of Aschera, de godin der vereeniging en der vruchtbaarheid, de vrouwelijke Baäl, te zamen, en aziatische voorstellingen en gebruiken werden op deze wijze met de oorspronkelijk zeer eenvoudige vereering van Rhea verbonden en verbreidden zich in Griekenlaud en later in Rome. Na vs. 600 zijn waarschijnlijk twee verzen uitgevallen, die, in overeenstemming met vs. 602 en 3, nader het zitten van de godin op een wagen en haar rijden over de bergen of door het luchtruim hebben aangeduid. De

adiunxere feras, quia quamvis effera proles
605 officiis debet molliri victa parentum.

muralique caput summum cinxere corona,
eximiis munita locis quia sustinet urbes;
quo nunc insigni per magnas praedita terras
horrifice fertur divinae matris imago.

610 hanc variae gentes antiquo more sacrorum
Idaeam vocitant matrem, Phrygiasque catervas
dant comites, quia primum ex illis finibus edunt
per terrarum orbem 'fruges coepisse creari.
gallos attribuunt, quia, numen qui violarint
615 matris et ingrati genitoribus inventi sint,
significare volunt indignos esse putandos,
vivam progeniem qui in oras luminis edant.
tympana tenta tonant palmis et cymbala circum
concava, raucisonoque minantur cornua cantu,
620 et Phrygio stimulat numero cava tibia mentis,
telaque praeportant, violenti signa furoris,
ingratos animos atque impia pectore volgi
conterrere metu quae possint numini' divae.

verklaringen, die de dichter bij zijne beschrijving van den dienst van de magna mater voegt, passen geheel in zijn systeem: zij dienen om aan te wijzen dat, evenals het begrip der aarde als godin slechts zinnebeeldig is, zoo ook hare attributen slechts allegorische voorstellingen zijn. 604 en 5. Ook de Assyrische godin Istar = Astarte wordt afgebeeld staande (op Phoenicische munten ook als zittende) op een leeuw, om aan te duiden, dat zij de wilde machten der natuur kan temmen. 606 en 7. marali corona, de soldaat, die het eerst de muur eener vijandige vesting had beklommen, ontving een kroon, waarvan de bovenrand kanteelen droeg als een vestingmuur. Op Phoenic. munten draagt ook Astarte een muurkroon, als beschermgodin der steden. 609. horrifice, op vrees en schrik inboezemende wijze; dit is het juist wat Lucr. het meest haat in den dienst der goden: hij wil, dat men placido cum pectore en animi tranquilla pace aan hen denken zal. 611. Idaeam matrem, naar den berg Ida, om hetgeen volgt, Phrygusque cat., de Ida in Phrygië, niet die op Creta, ofschoon beide in den mythus der magna mater voorkomen. Mater Idaea was de officieele naam der godin in Rome. 612. edunt, men verhaalt. 613. coepisse creari, bij een pass. infinit. is bij andere schrijvers het pass. van coepio gebruikelijk, behalve eenige infinit. pass. met neutrale beteekenis, zoo als fieri, creari nasci, moveri, zich bewegen enz. 614. Gallos, Gallus, Gr. Talos, te vergelijken met ons hamel, verminkt, mutilus, werden de ontmande priesters van Cybele genoemd. 615. matris, nl. Cybeles. - et id est. 618. vlg. Het eigenaardige van den Phrygius numerus was het woeste, wilde, geestdriftwekkende (tñs Þpuyiov [xppovias] tò evdeov, Lucian. Harmon. 1), 'tgeen Lucr. hier schoon in de afwisseling der klinkers en de alliteratie der scherpe medeklinkers (de c in cymbalum en ook de eerste in circum werden als k uitgesproken) doet uitkomen. 623. numini', vgl. II, 53. 625. munificat is een ñağ deyóμ., evenzoo 627 largifica; 't geheele vers, maar vooral

-

--

ergo cum primum magnas invecta per urbis
625 munificat tacita mortalis muta salute,

aere atque argento sternunt iter omne viarum
largifica stipe ditantes, ninguntque rosarum
floribus umbrantes matrem comitumque catervas.
hic armata manus, Curetas nomine Grai
630 quos memorant Phrygios, inter se forte quod armis
ludunt in numerumque exultant sanguinolenti,
terrificas capitum quatientes momine cristas,
Dictaeos referunt Curetas, qui Iovis illum
vagitum in Creta quondam occultasse feruntur
635 cum pueri circum puerum pernice chorea
armatei in numerum pulsarent aeribus aera,
ne Saturnus eum malis mandaret adeptus
aeternumqne daret matri sub pectore volnus.
640 propterea magnam matrem armati comitantur,
aut quia significant divam praedicere ut armis
ac virtute velint patriam defendere terram,
praesidioque parent decorique parentibus esse.
quae bene et eximie quamvis disposta ferantur,
645 longe sunt tamen a vera ratione repulsa.

omnis enim per se divom natura necessest
inmortali aevo summa cum pace fruatur.

[ocr errors]

tacita en muta staan in de schsrpste tegenstelling met 618 vlg. zoowel als met 626 vlg. Te midden van al dat rumoer een stom godenbeeld, dat den stervelingen slechts een zwijgenden, stillen groet schenkt, terwijl deze aan de bedelende priesters der godin gewillig hun zilver offeren en haar de schoonste hulde brengen. 629. Curetas.. Phrygios; hier is de dichter onnauwkeurig: de armata manus, die in Phrygië bij de vereering der godin haar omgaf, werden Corybantes genoemd, op Creta Curetae, of naar den berg Dicte, in 't oosten van het eiland, waar volgens de mythe Zeus geboren zou zijn, Dictaei Curetae 633; doch bij meer schrijvers worden Corybantes, Curetae en zelfs Cabiri voor dezelfden gehouden. 632. numine, ongeveer gelijk nutu, van nuo, zooals momen, motus van moveo. 633. illum va gitum, volgens de bekende mythe, waarnaar Rhea haren zoon Zeus, dien zij iu een grot van den berg Ida had ter wereld gebracht, aan de Curetae (Koupñtes pueri) ter bewaring en verzorging zou hebben overgegeven, opdat zijn vader Kronos of Saturnus hem niet zou verslinden. Om het geschrei van het kind onhoorbaar te maken zouden de Curetae een vreeselijk alarm veroorzaakt hebben door met hunne lansen tegen de schilden te slaan. 635. pernice, de adi. op x en ns vormen den ablat. op e, wanneer ze als nom. propria gebruikt worden of als subst. appellat., somtijds ook als epitheta van personen, zeer zelden bij zaaknamen, zooals hier. 637. armatei, deze vorm van den nominat. plur. der 2e decl. komt in inscripties uit de 2 laatste eeuwen der republiek herhaalde malen voor, meer dan die op i. 641-43. Hoe Lucr. bij deze wonderlijke verklaring gekomen is, is moeilijk te begrijpen. -646-651. Locus classicus voor de meening der Epicuristen omtrent de goden, eene meening overigens, die met

=

semota ab nostris rebus seiunctaque longe:
nam privata dolore omni, privata periclis,
650 ipsa suis pollens opibus, nil indiga nostri,
nec bene promeritis capitur neque tangitur ira.
terra quidem vero caret omni tempore sensu,
et quia multarum potitur primordia rerum,
multa modis multis effert in lumina solis.
655 hinc siquis mare Neptunum Cereremque vocare
constituit fruges et Bacchi nomine abuti

mavolt quam laticis proprium proferre vocamen,
concedamus ut hic terrarum dictitet orbem
esse deum matrem, dum vera re tamen ipse
660 religione animum turpi contingere parcat.

Alles heeft zijn tijd van opkomst, bloei en verval. die reeds haar einde nadert.

Zoo ook de wereld, Onze aarde is reeds oud geworden en begint aan verval van krachten te lijden, zoodat zij langzaam maar zeker ten ondergang neigt.

II. Vs. 1144—1174.

Sic igitur magni quoque circum moenia mundi
1145 expugnata dabunt labem putrisque ruinas:
1150 iamque adeo fracta est aetas, effetaque tellus

vix animalia parva creat, quae cuncta creavit
saecla deditque ferarum ingentia corpora partu.
haud, ut opinor, enim mortalia saecla superne

hunne leer moeilijk te vereenigen is. 652. De aarde echter kan onder de werkelijk bestaande goden niet gerekend worden; wil men haar toch overdrachtelijk dien naam geven, zooals men ook andere levenlooze dingen godennamen toekent, zoo wete men slechts dat men maar figuurlijk spreekt. 653. potitur primordia, potiri met den accus. is ook bij andere dichters vóór Cicero niet vreemd. 655. hinc daarom, codd. hic. Lucr. zelf, V, 821, quare etiam atque etiam maternum nomen adepta terra tenet merito, quoniam genus ipsa creavit humanum atque animal... omne, noemt de aarde mater, maar niet mater deum. dum dummodo.

1144. magni moenia mundi: de wereld bevat de aarde, de zon, de maan en de andere hemellichamen en is door een vurigen aether omgeven, die als een muur,,avido complexu cetera saepsit" (V, 470). Van deze werelden bestaat er een groot aantal volgens Lucr. 1145. expugnata, namelijk door de atomen, die voortdurend door de onmetelijke ruimte zich bewegen en tegen de dingen stooten en ze daardoor langzaam vernielen, ongeveer zoo als voortdurende regenvlagen een rots verweeren en daardoor sloopen. dabunt labem, vgl. aanm. I, 288. — 1146-1149. Deze vier verzen behooren aan vs. 1144 vooraftegaan en zijn daarom hier weggelaten. 1150 iamque

[ocr errors]

[ocr errors]
« ZurückWeiter »