Abbildungen der Seite
PDF
EPUB

STELLINGEN.

I.

De weigering der mogendheden om Rumenië met beslissende stem aan de conferentie te Londen te doen deelnemen, was in strijd met het volkenrecht.

II.

De „levée en masse" is niet in strijd met het beginsel dat de oorlog tusschen de Staten en niet tusschen de onderdanen wordt gevoerd.

III.

Die wirthschaftliche Interessenvertretung wird mit Nothwendigheit die Diplomatie und das Konsulatswesen zusammenführen und in einen groszen Organismus der ausländischen Interessenvertretung verschmelzen. Der Konsulatsdienst wird an Bedeutung wachsen, je mehr er sich der ökonomischen Fragen annimmt. Die Diplomatie wird in dem

Masse einbüssen, als sie sich von dieser Aufgabe ferne hält.

(ARNOLD STEINMANN-BUCHER. Die Reform des Konsulatswesens aus dem volkswirthschaftlichen Gesichtspunkt. Berlin 1884).

IV.

Wenschelijk is eene wijziging van art. 1a der Wet van 12 Juni 1858 Stbl. n°. 46 in dien zin, dat alleen tot de onbezoldigde consulaire betrekkingen vreemdelingen benoembaar zijn.

V.

De bepaling van art. 198 G. W. dat gedurende een regentschap geen verandering in de Grondwet mag worden gemaakt verdient afkeuring.

VI.

Bij eene eventuëele grondwetsherziening behoort aan den wetgever de beslissing te worden overgegelaten omtrent de wijze waarop de benoeming van den burgemeester moet geschieden.

VII.

Bij provinciale reglementen, vastgesteld vóór de wet van 1 Juni 1861 Stbl. n°. 54, kon vergunning worden verleend tot aardhaling ook van gronden niet tot het polderdistrict behoorende, mits in dezelfde provincie gelegen.

VIII.

Staatsexploitatie van spoorwegen is niet wen

schelijk.

IX.

Ten onrechte verklaarde de Hooge Raad bij arrest van 24 December 1867 het Koninklijk Besluit van 21 April 1862 (Stsblad no. 41) omtrent het baggeren en visschen bij dijken enz. verbindend.

X.

In art. 230 en 231 Gem. Wet worden alleen die wegen bedoeld, welke de gemeente iure privato bezit.

XI.

Onteigening behoorde, zooals in Pruisen het geval is, door de administratie, niet door de rechterlijke macht te worden uitgesproken.

XII.

De Staat behoorde schadeloosstelling toe te kennen aan onschuldig veroordeelden, die hun straf geheel of gedeeltelijk hebben ondergaan en aan hen, die na eenigen tijd in preventieve hechtenis te hebben doorgebracht, worden vrijgesproken.

XIII.

Wenschelijk ware de wederinvoering van octrooien voor uitvindingen.

XIV.

De billijkste belasting is de progressieve inkom

stenbelasting.

XV.

Stelselmatige bedeeling bevordert armoede.

XVI.

Geen aanbeveling verdienen handelstractaten, waarbij men zich voor langen tijd verbindt het autonoom tarief niet te verhoogen.

XVII.

Wenschelijk ware de instelling van eene directie voor de buitenbezittingen in Ned-Indië.

« ZurückWeiter »