Nederlandsch bloemwerkT.B. Elwe, 1794 - 125 Seiten |
Häufige Begriffe und Wortgruppen
aangenaame aarde Anemone Auricula befchrijving beftaat behoort beſchrijving bevallige bevriezen bevrozen blaasjens blaauwe bladen bloejen bloembladen bloemen bloemisten bloemtjen bloemtjens Boekhandelaar bollen boombladen boomen boven bovenfte oppervlakte Brandnetel derhalven derzelver dezelve Doronicum drie dubbelde duimen eenige eerfte elkander enkelde fappen fchijnt fchoon fchoonheid flechts fneeuw fommigen fomtijds foorten ftaan ftaande ftaat ftampertjen fteel fteng ftengel fterk gedaante geel gefchiedt geflacht geheel gelijk gemeenlijk geneeskundige kracht geolijd gewasfen goed groejen groen grond groote Heer BONNET Heer TOURNEFORT Helleborus hetzelve HOUTTUYN hunne Hyacinth kelk kleur koude langwerpig Lavatera Leezer Lelie liefhebbers LINNEUS lucht maaken mensch naamlijk offchoon olij onderfcheiden onderfte oppervlakte onze onze tuinen Papaver pijpachtig Pioen planten purpere reuk roode roos ſchade ſchoon ſtaan ſteel tulpen tusfchen uitwaasfeming vaten verfcheidene verplanten verwen volgends den Heer voords voorjaar vorst vrucht wanneer water wier winter witte witte Nieswortel wortel zaad zaajen zegt zelve zijnde Zonnebloem zulks دو